Beeldenpark de Havixhorst

Han Wezelaar

(Haarlem, 1901 – Amsterdam, 1984)

Wezelaar ging naar de Rijksschool voor Kunstnijverheid in Amsterdam (1918-1922), waar zijn docent de beeldhouwer Willem Retera hem liet kennismaken met het werk van Auguste Rodin. Daarvan raakte Wezelaar zo onder de indruk dat hij besloot beeldhouwer te worden. Na zijn opleiding kreeg hij kort les van Johan Polet. In 1923 trouwde hij met de textielkunstenares Willy Visser en door een erfenis van zijn ouders, die het jaar ervoor waren overleden, konden zij naar Frankrijk vertrekken. Na een verblijf in Collioure aan de Middellandse Zee, waar het mediterrane licht hem inspireerde, vestigden ze zich in 1924 in Parijs. Daar ging Wezelaar onder meer in 1925 drie maanden in de leer bij Ossip Zadkine, als diens eerste leerling. Later introduceerde hij zijn werk in Nederland. Tot 1930 was Wezelaars werk expressionistisch te noemen, maar in dat jaar leerde hij het modern classicistische werk van beeldhouwers als Aristide Maillol en Charles Despiau kennen en veranderde zijn stijl.

In 1934 betrok Wezelaar in Amsterdam een atelierwoning aan de Zomerdijkstraat, waar ook Fred Carasso, Johan Polet en Gerrit van der Veen woonden. Na een succesvolle solotentoonstelling in 1935 kreeg hij steeds meer (portret)opdrachten en werd zijn werk vaak geselecteerd voor grote exposities in het buitenland. In 1939 was hij medeorganisator van de tentoonstelling ‘Rondom Rodin’ in het Stedelijk Museum in Amsterdam (zie pag.)

In 1940 verhuisde hij naar Laren, waar hij kleine privé-opdrachten uitvoerde. Nadat zijn huwelijk was gestrand keerde hij terug naar Amsterdam, waar hij in 1947 trouwde met de beeldhouwster Liesbeth Dobbelmann, zuster van Ton Sondaar-Dobbelmann. Na de oorlog werd Wezelaar lid van de jury die inzendingen voor herdenkingsmonumenten beoordeelde. Zelf ontwierp hij het bevrijdingsmonument voor Roosendaal en diverse andere beelden, waaronder het monument voor op zee omgekomen vissers in IJmuiden (1955), Wibaut (1967) en Rembrandt (1969), beide in Amsterdam, en het Turfgraversmonument (1975) in Hoogeveen. Na zware kritiek op die laatste twee, in een tijd waarin abstractie steeds meer terrein won binnen de beeldhouwkunst, besloot Wezelaar zich terug te trekken uit het publieke leven en ging hij zich toeleggen op het boetseren van figuurstudies.

John Rädecker (1940)

Brons,

Dit portret van zijn goede vriend de beeldhouwer John Rädecker maakte Wezelaaar vlak voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, toen hij net in Laren woonde. In 1941 zond hij deze kop in naar de tentoonstelling van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers in het Stedelijk Museum in Amsterdam. De recensies waren lovend. Zo schreef Jan Engelman in zijn bespreking die op 20 februari 1941 in De Tijd verscheen: “Dit beeld heeft niet alleen een uitstekende gelijkenis, vooral in de oogen en den mond, het vertoont ook een zeer beheerschte vormgeving van den bouw van den kop en het is sterk en gevoelig in zijn omtrekken. Precies het evenwicht tusschen natuur en monumentaliteit. De merkwaardige Keltische trekken van Rädecker, de mengeling tussen mannelijke trekken en een droomachtige stemming, ook dat is goed weergegeven”. In museum Beelden aan Zee is een voorstudie in lood te vinden van de kop van Rädecker.